Middenschool 2.0: analyse en oplossingen

21-04-2021

 

De Onderwijsraad wil de overgang po/vo flink vertimmeren, blijkens het rapport Later selecteren, beter differentiëren. Slecht idee, schrijft Jan Drentje op Didactief Online. Hij legt uit waarom het rapport rammelt.

De HUMAN documentaire Klassen over de ongelijke kansen van leerlingen in achterstandswijken maakte nog eens duidelijk dat het opleidingsniveau van ouders steeds belangrijker is geworden bij de advisering aan het eind van de basisschool. D66, Groen Links en de PvdA pakten het thema op en zeiden in koor: je kunt in Nederland steeds moeilijker van een dubbeltje een kwartje worden. In de verkiezingscampagne sprak Paul van Meenen (D66) over het vermaledijde Nederlandse sjoelbakmodel van de vroeg selectie: aan het eind van de basisschool verdelen we leerlingen over verschillende schoolsoorten, dat werkt zo stigmatiserend dat leerlingen met laag opgeleide ouders te weinig kansen krijgen om hogerop te komen.

Het rapport van De Onderwijsraad Later selecteren, beter differentiëren is het voorlopige sluitstuk hiervan. De conclusie luidt: Nederland moet af van het systeem van vroege selectie en sterke differentiatie in schoolsoorten. Een driejarige brugperiode, een soort middenschool, moet leerlingen van vmbo basis tot en met gymnasium bij elkaar houden en tegelijkertijd onderwijs op maat bieden. Leerlingen uit achterstandssituaties krijgen dan betere kansen zich te ontwikkelen.

Ik vind het rapport rammelen en zal hieronder uitleggen waarom. Vooraf: doel van deze kritische bespreking is niet om de problematiek van toenemende kansenongelijkheid te bagatelliseren. Zelf werk ik al decennia in het zogenoemde tweedekansonderwijs, het VAVO. Kansen geven is het dominante gen hiervan. Van nabij heb ik het voortgezet onderwijs zien veranderen in risicomijdende organisaties waardoor leerlingen minder kansen krijgen. Dat heeft specifieke oorzaken.

Mijn overtuiging is dat aan oplossingen van problemen een goede analyse vooraf moet gaan. Al te vaak zien we bij onderwijsvernieuwingen een soort jumping to conclusions: er is een probleem, daarover ontstaat beeldvorming en vervolgens gaan beleidsmakers op te grote afstand van het onderwijs zelf oplossingen bedenken – die wel eens erger kunnen zijn dan de kwaal. En dat is precies wat de Onderwijsraad nu heeft gedaan.

Rammelende redeneringen
Later selecteren, beter differentiëren noemt de combinatie van vroege selectie en sterke differentiatie in schoolsoorten die het Nederlandse onderwijsstelsel typeert, een belemmering voor kansengelijkheid. Andere landen stellen de selectie langer uit en doen het beter als het gaat om kansen voor leerlingen uit achterstandssituaties.

Los van wat je van dit systeem vindt: deze redenering rammelt. Het Nederlandse systeem bestaat namelijk al meer dan veertig jaar en heeft in het verleden wel degelijk sociale stijging mogelijk gemaakt. Dat erkent de raad zelf ook door van een afname van kansen te spreken in de afgelopen tien jaar. Die afname van kansen hangt dus niet noodzakelijkerwijs samen met het systeem zelf, maar met de uitvoering daarvan. In de afgelopen tien jaar is bijvoorbeeld het aantal brede brugklassen afgenomen, zijn er meer enkelvoudige adviezen aan het eind van de basisschool gegeven (dan pin je een leerling vast) en zijn de mogelijkheden tot stapelen (doorstromen naar een hoger niveau) moeilijker geworden. Wat in het advies nagenoeg ontbreekt, is een analyse van deze trends. Wat is de oorzaak van deze toename van pad-afhankelijkheid (het bestendigen van bestaande verschillen)?

Een van de belemmerende factoren voor leerlingen is de manier waarop het basisschooladvies tot stand komt. De raad constateert terecht dat onderadvisering sterk is toegenomen vanaf 2014, toen niet de score op de centrale eindtoets, maar het advies van de school leidend werd. De zogenoemde leraren bias speelt dan weer een grotere rol: advisering op basis van sociale kenmerken, in relatie tot de thuissituatie. Volkskrant-columnist Aleid Truijens heeft dit verschijnsel in haar columns keer op keer aan de kaak gesteld.

Ook het bijstellen van het advies op basis van de eindtoets gebeurt bij leerlingen uit achterstandssituaties minder vaak. Dat is een slechte zaak. Maar in beide gevallen is dus sprake van een specifiek probleem, namelijk de manier waarop de advisering als gevolg van een wetswijziging plaatsvindt. Van de weeromstuit wil de raad de advisering nu drie jaar uitstellen. Is dat de juiste oplossing voor dit specifieke probleem, dat zich veel minder voordeed toen de eindtoets nog leidend was?

Er worden aan het eind van de basisschool steeds vaker enkelvoudige adviezen gegeven. Dus vmbo in vier soorten, havo, vwo of gymnasium. Bij meervoudige adviezen ligt het voor de hand om leerlingen in brede brugklassen te plaatsen, bijvoorbeeld van vmbo-havo, havo-vwo. Waarom gebeurt dat de laatste tien jaar steeds minder? De raad besteedt er weinig woorden aan. Al twee decennia heeft het voortgezet onderwijs te maken met het zogenoemde opbrengstgerichte werken. Een meetsysteem voor onderwijsresultaten geïnitieerd door ministerie en onderwijsinspectie. Komt een leerling binnen met een havo-advies en wordt het toch vmbo, dan is dat een negatief resultaat voor de school. Op een gegeven moment gaf de inspectie een school zelfs een min als een leerling na een samengesteld advies uiteindelijk op het laagste niveau van het advies uitstroomde. Om toch een + te krijgen, gingen scholen de leerling vervolgens plaatsen op het laagste advies. Bij eventuele opstroom kon dan een + worden genoteerd. Op papier een beter resultaat, maar uit het oogpunt van kansengelijkheid onwenselijk.

De Duitse filosoof Jürgen Habermas heeft deze manier van werken beschreven als een soort kolonisering van publieke voorzieningen zoals onderwijs door instrumentele denkwijzen. De leerling is hiervan het slachtoffer. Wat goed is voor hem of haar dient namelijk in een vrij, open, inhoudelijk gesprek te worden afgewogen. Van het type rendementsdenken dat de inspectie is gaan hanteren, gaat een perverse werking op dit inhoudelijk gesprek uit. Als iets het onderwijsbeleid van de afgelopen twintig jaar kenmerkt, is het deze manier van instrumenteel denken die grote invloed heeft gehad op het gedrag van schoolleiders.

Een vergelijkbare perverse werking is uitgegaan van de nadruk op eindexamenresultaten. De inspectie rekent de school erop af, er worden ranglijsten openbaar gemaakt en dus gaan scholen er op sturen. Het gevolg is dat de meeste scholen aan risicoselectie zijn gaan doen. Bij de overgang van de onderbouw naar de bovenbouw, bij de overgang naar de examenklas en bij de beoordeling van leerlingen die willen doorstromen naar een hoger niveau. Als een school met 97% geslaagden in de krant wil – om het aandeel in de regionale scholenmarkt veilig te stellen – geeft ze leerlingen minder kansen – omdat een kans ook de mogelijkheid op een negatief resultaat impliceert. Hierover geen woord in de analyse van de Onderwijsraad. In plaats daarvan wijst de raad het gedifferentieerde onderwijssysteem als schuldige aan. En laat de olifant in de kamer, het opbrengstgerichte werken, nagenoeg buiten beschouwing.

Kansen langs andere wegen
Ook al rammelt de analyse van de oorzaken, het probleem – minder kansen voor leerlingen met laag opgeleide ouders - staat terecht op de agenda.

Lees verder op Didactief Online

Bron: Didactief Online



« Terug naar het overzicht